Cameron Mason: “Tom Pidcock stuwt niveau Britse veldrijden omhoog”
Special De vijfde manche van de Wereldbeker veldrijden in Overijse was er een met een aantal opmerkelijke prestaties. Bij de vrouwen verrasten Kata Blanka Vas en Puck Pieterse eliterensters Brand en Betsema. Bij de mannen liep het niet zo’n vaart, maar noteerden we wel een fraaie toptienplaats van belofte Cameron Mason (21). Een dag later volgde de bevestiging op de Koppenberg. Tijd voor een portret.
Doet de naam Cameron Mason niet onmiddellijk een belletje rinkelen? Geen schande. In crossmiddens kennen ze deze laatstejaarsbelofte uiteraard wel, maar ook daarin was hij tot voor kort vooral de jongere ploegmakker van Tom Pidcock bij het Trinity Racing Team. Mason zelf toont begrip als we hem ermee confronteren.
“Vind ik niet erg, hoor. Integendeel”, vertelt hij met de glimlach. “Ik heb het de voorbije jaren altijd een eer gevonden om deel uit te maken van hetzelfde teams als Tom. Hij was – en ís nog steeds – een grote inspirator voor mij. En met hem vergeleken worden, zie ik als een bonus.”
“Dat geldt overigens niet voor mij alleen”, voegt hij spontaan toe. “Tom heeft de voorbije drie jaar het wielrennen in Groot-Brittannië naar een hoger niveau getild. Ik kijk ernaar uit om binnen een paar weken weer met hem te mogen crossen. Voor het eerst als concurrent, weliswaar. Hij als lid van het grote INEOS Grenadiers, ik nog steeds uitkomend voor het bescheiden Trinity Team. Dat wordt fun.”
Kamperen
Cameron Mason is Schots en afkomstig uit Linlithgow, een stadje ten westen van Edinburgh. “Een cyclocross-vriendelijke regio”, noemt hij het. Al op jonge leeftijd stond offroad-fietsen centraal in de familie. “Een neef van mij fietste. Het inspireerde me om zelf ook eens deel te nemen aan zo’n wedstrijdje. Ik was toen zeven of acht en die crossjes (met de mountainbike) duurden niet langer dan tien, vijftien minuten. De microbe had mij snel te pakken.”
“Niet alleen mij, maar de hele familie”, legt hij uit. “Elk weekend bezochten we wedstrijden, ter plekke bleven we kamperen. Toegegeven, ik genoot vooral van het sociale aspect. Mijn concurrenten waren mijn vrienden en we genoten met volle teugen. Wielrenner worden? Dat was niet eens een droom. Zelfs geen haar op mijn hoofd die daar aan dacht. Ik wilde alleen maar fietsen omdat ik het zo leuk vond.”
Maar de kleine Cameron deed het helemaal niet slecht. Reed zijn prijsjes. Alleen als jonge tiener ging het wat bergaf met de resultaten. Zijn leeftijdsgenoten groeiden sneller en tengere Mason kon niet volgen. Dankzij zijn liefde voor de fiets kwam hij die moeilijke periode echter goed door. En – een jaar of drie geleden – kwam plots ene Tom Pidcock, aankloppen. “We kenden elkaar uit het Britse circuit. Ik was op dat moment echt geen hoogvlieger, maar Tom vond me technisch sterk. Het moet zijn dat ze ook bij de ploeg potentieel in mij zagen”, lacht hij. “Dat ze vonden dat ze mij beter konden maken.”
Dat lijkt stilaan te lukken. “Met dank aan Kurt Bogaerts, die me tot vorig seizoen trainde, en Tom zelf natuurlijk. Ik heb zo veel van hem geleerd. Hij is amper een jaar ouder dan ik, maar hij kan al teren op zo veel ervaring! Dat gaat om kleine dingen, hoor. Zoals voor jezelf zorgen, als jonge Britse atleet in België niet evident. Professioneel leven. Leren relaxen. Ik werd vroeger snel zenuwachtig van dingen die Tom ‘doodnormaal’ vond, omdat hij het al honderd keer had meegemaakt. Hem rondom mij hebben, bracht rust.”
Nieuwe coach
Bogaerts en Pidcock vertrokken intussen allebei naar Team INEOS. Dus moest Mason op zoek naar een andere coach. “Dat werd uiteindelijk een oude bekende. James McCullam, zelf een Schotse ex-prof en vroeger al mijn mentor. Hij begeleidt mij nu en dat loopt vlot.”
Masons beste resultaat tot voor dit jaar was een derde plaats op het EK beloften in Rosmalen, waar de Belgische selectie door de coronamaatregelen niet van de partij was. Een jaar eerder werd hij achtste op het WK in het Zwitserse Dübendorf, ook in de U23-categorie. Dit seizoen – als laatstejaars belofte – lijkt hij pas echt een grote stap gezet te hebben.
“Ik merkte het al in Zonhoven”, zegt hij. “Dat was mijn eerste crossweekend van het seizoen en ik had pas mijn veldritfiets gekregen van de ploeg. Trainen deed ik alleen op de mountainbike. En je moet weten: zandcrosssen, dat is écht mijn zwakke punt. Meer zelfs (lacht, red), ik haatte het vroeger. Vier jaar geleden kwam ik – toen als junior – voor het eerst naar België en debuteerde ik in Zonhoven. Vreselijk. Ik haalde niet eens de top twintig. Ik train daar ook niet specifiek voor.”
“Maar vorige week werd ik ineens 17de tussen de eliterenners, in datzelfde Zonhoven. Het gaf vertrouwen. En dat heb ik na Overijse (9de tussen de profs, red.) en de Koppenbergcros (tweede bij de beloften, na een duel met Pim Ronhaar) nog meer. Zeker na Overijse. Tijdens de wedstrijd stond ik daar niet zo bij stil. Maar toen ik achteraf de resultaten analyseerde, kwam het besef. Ik kwam terug uit de achtergrond en reed quasi dezelfde rondetijden als de top vijf. Voor het eerst denk ik nu aan een profcarrière. Misschien zit het er wel in.”
Mogen we jou een fulltime veldrijder noemen?
“Goh, niet echt. Maar dat is wel wat ik het beste kan. Eigenlijk doe ik het mountainbiken liever. Als het maar offroad is. Ook gravelfietsen ligt me na aan het hart. En deze zomer betwistte ik voor het eerst een aantal wegwedstrijden. Maar dat ligt mij minder. Het gaat nu beter, maar ik deed dat vroeger echt niet graag.”
Waarom niet?
(lacht) “Het heeft lang geduurd voor ik het goed snapte. In veldrit- en mountainbikewedstrijden is het elk voor zich. Het is een honderd procent individuele inspanning, terwijl er op de weg tactiek bij komt kijken en ploegmaats belangrijk zijn. In vond het frustrerend om goede benen te hebben en toch een slecht resultaat te rijden. Maar ik leer bij. En hoe beter je het allemaal begrijpt, hoe plezanter het wordt.”
Wat is je sterkste punt als crosser?
“Nog steeds mijn techniek. En ik hou wel van zware, modderige omstandigheden. Ik ben niet de beste loper, maar dankzij mijn techniciteit blijf ik lang op de fiets, waar concurrenten sneller afstappen. Dus hoe zwaarder, hoe beter. We denken dat de kracht en snelheid die ik in de toekomst tijdens wegwedstrijden kan opdoen, me nog beter kunnen maken.”
Hoe evalueer jij het Britse veldrijden vandaag? Wij horen twee geluiden. Enerzijds zit de sport in de lift, anderzijds zou de federatie het veldrijden niet promoten omdat het geen olympische discipline is…
“Kijk eens naar de deelnemerslijst van de U23-wedstrijd op de Koppenberg. Ik denk dat een derde van de startlijst met een Brits vlaggetje achter zijn naam staat. We hebben steeds meer UCI-wedstrijden, intussen ook twee crossteams. Ik denk niet dat het veldrijden in Groot-Brittannië ooit een sterkere fundering had dan vandaag. En geloof me, het wordt nog bigger.”
“En de federatie heeft mij in elk geval nooit in een bepaalde discipline proberen duwen. Dat zou ook niet verstandig zijn, vind ik. De beste renners combineren alles. En daar hoort het veldrijden in thuis, met Tom Pidcock en Evie Richards als grote voorbeelden. Door te investeren in het veldrijden zal British Cycling er ook zijn voordeel uithalen in andere disciplines, zoals op de weg en op de mountainbike. Daar zijn Wout van Aert en Mathieu van der Poel ook mooie voorbeelden van.”
Volgend jaar verwachten we opnieuw een Britse manche in de Wereldbeker…
“Ik hoop het van harte. In 2014 was Milton Keynes al een keertje het decor van een Wereldbeker. Ik reed toen – nog bij de U16 – een nevenwedstrijdje op zaterdag. Op zondag gingen we kijken naar de grote jongens en zag ik voor het eerst Sven Nys en Bart Wellens live aan het werk. Het overweldigde mij. En zie… Zeven jaar later eindig ik zelf in de top tien van een wedstrijd in de Wereldbeker.”
Om te reageren moet je ingelogd zijn.