Sprintkoning Harrie Lavreysen: “Gegevens delen tussen weg en baan zou ons nog sterker maken”
Interview Hoe kan het toch dat het in Nederland op de weg en op de baan wemelt van de wereldtoppers op het gebied van sprinten? Met die vraag in het achterhoofd trok RIDE Magazine naar de hoofdrolspelers in kwestie. In de serie Sprintland Nederland proberen we in samenwerking met Nederlandse Loterij antwoord op die vraag te geven. Meervoudig olympisch én kersvers vijfvoudig wereldkampioen Sprint Harrie Lavreysen (26) sluit de serie af.
De Lichtflits uit Luyksgestel maakte pas relatief laat de overstap naar de baan. In zijn jeugd was hij succesvol BMX’er, met meerdere Nederlandse titels bij de jeugd en zelfs EK-goud in zijn prijzenkast. In die sport werd Lavreysen al jaren geteisterd door schouderblessures. Na een zoveelste zware valpartij, raadden dokteren hem af om verder te gaan op de BMX. “Twee weken daarvoor had talentcoach op de baan Steve McEwen me zover gekregen dat ik één keer op de baan zou trainen. Die zei al een hele tijd dat ik het eens moest proberen. Ook René Wolff en toenmalig technisch KNWU-directeur Thorwald Veneberg drongen erop aan. Best grappig hè, een voormalig wegwielrenner die tegen een BMX’er zegt: ‘Joh, probeer het anders eens op de baan’.”
Daarmee is de meervoudig wereldkampioen de zoveelste baanrenner van de huidige gereneratie die overstapt van de BMX naar de baan. Elis Ligtlee, Roy van den Berg en Jeffrey Hoogland komen óók uit die discipline. BMX lijkt dus voor de baan te zijn, wat veldrijden (dixit Wout van Aert, Tom Pidcock en Mathieu van der Poel) voor de weg is. “Het is wel bizar met hoeveel oud-BMX’ers we nu zijn, ja”, zegt Lavreysen. “Maar het is niet zo dat we nu goede baansprinters zijn, omdat we BMX gedaan hebben. We waren daar allemaal al goede, talentvolle sprinters. Niet iedere BMX’er kan zo overstappen naar baanwielrennen. Dat is echt een heel verkeerde blik.”
Niets van baanwielrennen hebben
Toch had die overstap van Lavreysen zelf wel wat voeten in aarde. “In eerste instantie wilde ik er helemaal niets van weten, want ik wilde gewoon BMX’en”, lacht Lavreysen. “Ik heb het geleidelijk aan moeten accepteren. Ondanks alle blessures vond ik BMX’en zo tof. Ik wilde gewoon herstellen en dan weer door. Er werd ook best veel aan me getrokken vanuit de baan. Maar ik dacht echt: ‘dat lijkt me zo saai. Ik wil springen, niet rondjes rijden!’. Achteraf ben ik wel heel blij dat ik die stap gemaakt heb. Ik vind de baan nu leuker dan BMX. Natuurlijk is het heel makkelijk om dit te zeggen nu ik heel sterk en succesvol ben. Maar ik heb hier echt mijn passie gevonden.”
Vooral het tactische aspect heeft meester van Lavreysen gemaakt, en eigenlijk ook andersom. “Ik vind dat zo mooi! In de Sprint en ook zeker de Keirin. Dat kende ik helemaal niet. Maar ook de Teamsprint grijpt me enorm aan. Een teamonderdeel is er in de BMX niet, maar is wel een factor dat baanwielrennen toffer maakt. Hoe je met een paar jongens die sprint tot in perfectie probeert voor te bereiden en welke wetenschap daarbij komt kijken, is echt krankzinnig. Toch duurde het lang voordat ik mijn kracht kwijt kon op de grote baanfiets. De beheersing van de fiets was hartstikke goed, maar dan de kracht overbrengen heb ik echt onder de knie moeten krijgen.”
Invloed van de bond
Baanwielrennen is niet te vergelijken met wegwielrennen. Qua inspanning zeker niet, maar ook qua ontwikkeling niet. Op de weg heb je commerciële opleidingsploegen, maar op de baan niet. Daar speelt de KNWU en hoofdsponsor Nederlandse Loterij op in. “Die rol is groot. Zonder de Nederlandse bond zou ik geen baanwielrenner zijn geweest. Dankzij het BMX’en ben ik op mijn zestiende van Brabant naar Papendal verhuisd. Tot dan had ik nog nooit van baanwielrennen gehoord, dus ik zou niet weten hoe ik daar anders ooit terecht was gekomen. Ik heb twee jaar op Papendal gewoond en vandaag de dag faciliteert de KNWU nog dagelijks mijn baancarrière.”
Dankzij de bond kreeg Lavreysen ook een mentor. “Hugo Haak heeft een enorme invloed op mij gehad”, zegt Lavreysen. “Mijn eerste grote wedstrijd na mijn schouderoperaties, was het WK in 2017. Ik lag met Hugo op de kamer, hij was toen nog renner. Ik wist helemaal niets. Maar als je dan heel de dag met iemand optrekt die je alles kan leren, is dat goud waard. Nadien werd hij als renner mijn coach op het WK U23 en daarna is hij dat blijven doen tot en met de Olympische Spelen in Tokio. Hugo heeft mij in heel veel stappen begeleid. Hij wist op de juiste momenten, de goede dingen te zeggen. Niet alleen in de trainingen, maar ook over mijn manier van leven.”
Super WK ideale testcase
Intussen is Lavreysen uitgegroeid tot de absolute sprintkoning op de baan, met meerdere wereld- en olympische titels. Maandag werd hij in Glasgow titels voor de vijfde opeenvolgende keer wereldkampioen Sprint, dinsdag en woensdag verdedigt hij zijn titel op de Keirin. “Dit Super WK is voor ons heel belangrijk voor de olympische kwalificatie. Daarnaast duurt het WK normaal vier dagen, maar nu is dat verspreid over zeven dagen. Het Paralympische programma is nu verweven met die van ons. En dat is mooi, want zodoende is het programma nu hetzelfde zoals het er volgend jaar in Parijs op de Spelen ook uitziet. Normaal zou een week niet ideaal zijn, maar een mooiere generale repetitie zoals dit gaan we niet krijgen. Dat maakt het belangrijker.”
Baansprinters leveren heel kort en explosieve inspanningen. Tussendoor moeten ze lang herstellen. Hoe langer die periode duurt, hoe moeilijker het is om die concentratie op te brengen. “Mijn voorbereiding is anders geweest. Met een nieuwe krachttrainer hebben we kleine details aangepast in het krachthonk. Dat is echt miniem en moet je zoeken in de sets en herhalingen van bepaalde oefeningen. Niet zo zeer met meer gewichten of iets dergelijks. Ik heb daar vertrouwen in en op dit WK heeft dat zijn vruchten al afgeworpen. De concurrentie zit ook niet stil, die wil ik voorblijven. Tijdens dit WK zelf is het vooral goed monitoren wat er gebeurt richting volgend jaar.”
Wat na de Olympische Spelen?
De Spelen in Parijs zijn het volgende hoofddoel van Lavreysen, die op zijn 26ste vrijwel alles al gewonnen heeft wat er te winnen valt. “En daarna? Dat is een goede. Ik kan me niet voorstellen dat ik daarna denk dat het goed is geweest. Ik vind het echt nog supermooi. Ik wil heel veel winnen. Ik houd ervan. Ik vind de sport zo mooi. Nu de concurrentie dichterbij komt… Eigenlijk is dat niet leuk, wat het liefst win je makkelijk je wedstrijden. Alleen de spanning stijgt daardoor wel en dat maakt het voor mij nog mooier. Mentaal is de uitdaging het grootst. Voorheen zag ik de concurrentie dagelijks in Nederland. Nu zitten ze aan de andere kant van de wereld. Ik zie ze dus niet, maar ze zijn er wel. Dat moet ik niet vergeten en erin blijven geloven. Ik weet wat ik doe.”
Het staat in ieder geval vast dat Lavreysen deel uitmaakt van een gouden generatie sprinters op zowel de weg als de baan, bij de mannen en de vrouwen. Toeval of niet: allen zijn via een andere sport uiteindelijk uitgegroeid tot sprinter in het (baan)wielrennen. “Bij ons komt dit vooral omdat de baan niet echt een kindersport is. Dat heeft natuurlijk ermee te maken dat je wel ongeveer 30 kilometer per uur moet fietsen voordat je normaal in die baan rijdt. Als 6-jarig jongetje is dat onmogelijk. En op latere leeftijd moet een duurrenner wel een übersprinter zijn, als je nog op de baan wilt sprinten. Toch zie ik een mogelijke connectie. We delen namelijk niet veel informatie. Terwijl we gewoon één land zijn. We doen het samen. Een samenwerking zou best mooi zijn. Dan is Sprintland Nederland straks misschien nog wel beter dan dat we nu of ooit geweest zijn.”
Het complete achtergrondverhaal over waarom Nederland zo veel sprinters heeft, lees je terug in het zomernummer van RIDE Magazine. Dit verhaal is totstandgekomen door een samenwerking met Nederlandse Loterij, de hoodsponsor van de KNWU.
De andere vijf verhalen in deze reeks
Om te reageren moet je ingelogd zijn.