‘Tour, Giro en Vuelta moeten ieder jaar verplicht naar het buitenland’
Opinie Le Grand Départ in Denemarken heeft bewezen hoe populair de Tour de France is. Zelden omzoomden zovele duizenden mensen het parcours en was wielrennen weer zo’n groot feest. Herinneringen aan de Tour-starts in Brussel (2019), Utrecht (2015), Leeds (2014), Rotterdam (2010) en Londen (2007) komen spontaan terug. Misschien is Denemarken wel de overtreffende trap. Het bewijst vooral ook hoe ongekend begeerd de Tour de France buiten de Franse landsgrenzen is.
Dit jaar starten de drie grote rondes in het buitenland. Het startschot van de Giro d’Italia klonk in de Hongaarse hoofdstad Boedapest. De Tour de France kent haar ouverture in Denemarken, terwijl de Vuelta a España op 19, 20 en 21 augustus vanuit Nederland vertrekt. Utrecht, ’s-Hertogenbosch en Breda zijn de gaststeden die de Spaanse ronde ontvangen.
In het wielrennen zijn er stemmen dat de grote rondes alleen in hun eigen land thuis horen. Ik deel deze mening geenszins. We moeten erkennen dat de Tour, Giro en Vuelta boven de wielersport staan verheven. Geen enkele rittenkoers komt qua populariteit ook maar enigszins in de buurt van deze drie rondes. Dit zijn de katalysatoren om de wielersport populairder te maken.
Daarom ben ik ook een tegenstander om de drie grote rondes in te korten. Volgens een aantal ploegen is de WorldTour-kalender té overvol en moet er meer ruimte worden gecreëerd. Toch mag het inkrimpen van het aantal WorldTour-dagen in mijn ogen niet ten kosten gaan van de grote rondes. Alleen moet je de Tour, Giro en Vuelta dan ook bewust inzetten om de populariteit van het wielrennen te vergroten.
Afgelopen voorjaar had ik voor WielerFlits een interview met UCI-voorzitter David Lappartient waarin hij stelde dat de kalender moet worden hervormd om overlappingen van koersen te voorkomen. Volgens hem komt een reorganisatie van de kalender op korte termijn zeker ter sprake.
Ik zou als internationale wielerunie UCI dan ook de regel doorvoeren dat een grote ronde 24 dagen mag duren, maar wel onder de voorwaarde dat er minimaal vier ritten in het buitenland plaats vinden. Op die manier kun je wielersport in andere landen een enorme boost geven.
In Nederland zijn de wielerliefhebbers de laatste jaren enorm verwend. Iedere keer wanneer er een grote ronde naar Nederland kwam, stond ik versteld wat dit teweeg bracht. De Tour in ’s-Hertogenbosch in 1996. De Giro in ‘Gironingen‘ in 2002. De Vuelta in Assen in 2009. In 2010 de Giro in Amsterdam en de Tour in Rotterdam. In 2015 kwam de Tour weer naar Utrecht, terwijl de Giro in 2016 een ‘Grande Partenza’ in Apeldoorn kende.
Van die laatste ronde staat me ook bij hoeveel volk er in twee ritten in lijn langs het parcours stond. Zeker in de finishplaatsen van die sprintersritten naar Arnhem en Nijmegen. Het was schrijnend om later dat jaar in augustus de Eneco Tour (later BinckBank Tour en Benelux Tour) met een vrijwel gelijkwaardig peloton door Nederland te zien trekken. Hooguit een handjevol toeschouwers waren er dan in de finishplaatsen, terwijl je onderweg de mensen langs de route op een hand kon tellen. Het benadrukt de magie van de grote rondes.
Geldbedragen
Natuurlijk zijn voor de organisatoren de hoge geldbedragen die buitenlandse steden bereid zijn te betalen, de belangrijkste reden om deze ‘uitstapjes’ te maken. In 2015 moest Utrecht vier miljoen euro aan Tour-organisator ASO betalen om Le Grand Départ te krijgen. De totale begroting bedroeg 15,6 miljoen euro. Achteraf rekende ING echter uit dat de Tour-start de Utrechtse economie met zo’n 34 miljoen euro heeft gestimuleerd.
Denemarken zou dit jaar een fee van 5,5 miljoen euro aan ASO betaald hebben. En met de komende Tour-starts in Bilbao (2023) en Florence (2024) blijven de Fransen het buitenland opzoeken.
Met de Tour-start in Denemarken heeft ASO haar grenzen verlegd. Verder van Frankrijk dan nu in Denemarken was het Franse circus nog niet geweest. Wat dat betreft durft RCS, de organisator van de Giro d’Italia, echt stappen te zetten. In 2012 startte de Italiaanse ronde al in het Deense Herning. In 2018 klonk het startschot van de Giro zelfs in Jeruzalem en verbleef het wielercircus drie dagen lang in Israël. Hiervoor zou RCS een bedrag van liefst 12 miljoen dollar hebben ontvangen.
Al bijna vijftien jaar flirt de Giro d’Italia met een start in Washington DC. Een plan dat op de burelen van RCS nog altijd leeft. Al wordt er ook hardop gesproken over een ‘Grande Partenza’ in Dubai, waarmee de Italianen dan ook Tadej Pogacar (in dienst van UAE Emirates) aan de start van de Giro d’Italia hopen te krijgen.
De grote rondes lijken hun routes dus steeds mondialer uit te stippelen. Voor de wielersport bieden die buitenlandse avonturen enorme kansen. De mondialisering verder uitbreiden is voor het wielrennen nu eenmaal een must.
Wielrennen is een sterke sport met veel fans langs de weg. Maar in de belangrijkste wereldmarkten met een enorme bevolking heeft het slechts een klein aandeel. Qua wereldwijde tv-rechten, zo liet Floris Weisz eerder al namens IMG Media weten, is het wielrennen vergelijkbaar met handbal en judo. En de economie van het wielrennen is in vergelijking met andere sporten nog altijd héél klein.
Lappartient bevestigde in het eerder genoemde interview met WielerFlits dat hij overtuigd is dat de UCI moet blijven investeren om het wielrennen wereldwijd populairder te maken: “Als we op dat gebied stappen kunnen zetten, zal dat niet alleen de sportieve strijd maar ook de economie van onze sport ten goede komen.”
Om te reageren moet je ingelogd zijn.