Het voorjaar van Lieuwe Westra verliep bepaald niet zoals hij zich in de winter had voorgesteld, maar op de vooravond van de Tour de France lijkt alles in orde. De vorm is goed, zijn kopman staat op scherp en een nieuw contract bij Astana is al binnen. Tijd voor drie zware weken. WielerFlits sprak met hem.

Westra’s voorjaar verdiende geen schoonheidsprijs. Nadat hij zich in de winter volledig had gericht op Parijs-Nice, belde zijn ploeg kort voor de start. Of hij toch Tirreno-Adriatico wilde rijden, want de ploegentijdrit die daar plaats zou vinden, was belangrijk. “En toen werd het toch nog een individuele tijdrit, vanwege het slechte weer”, verzucht hij nu. “En in de koersen daarna liep het ook niet bepaald super. Drie keer vallen in Parijs-Roubaix, een bloederige val in de Amstel Gold Race en ziek in Romandië.”

Het Critérium du Dauphiné was vorig jaar een showcase voor Westra, die er toen de koninginnenrit won. Dit jaar was de Fries anoniemer. “Maar bedenk wel: vorig jaar kwam ik echt helemaal naar de klote uit de Dauphiné”, vertelt hij. “Zo wit als wat. En daarna ook snel weer begonnen met trainen. Dit jaar kwam ik er okselfris uit, niks aan de hand. Uit de trainingen blijkt ook dat ik beter ben. Bergop achter de scooter kan ik nu mee met Nibali en Scarponi, vorig jaar moest ik ze laten lopen.”

De naam Nibali is gevallen. De Tourwinnaar van vorig jaar is ook nu weer de absolute kopman van Westra. “Er is maar één ding belangrijk en dat is de kopman. Ik ga me zeker niet inhouden, maar ik moet er voor 120 procent voor hem zijn.”

De tijdrit in Utrecht zou een klein kansje op succes kunnen zijn voor Westra, die toch nog altijd geldt als een verdienstelijk renner tegen de klok. Maar hijzelf ziet dat toch wat anders. “Een leuke uitslag kan best hoor, maar als ik tussen de posities 10 en 20 sta, doe ik het goed. Ik denk dat Lars (Boom, red.) gevaarlijk is. Hij is goed, dat kon je op het NK ook al zien. Ik zou hem erbij zetten, hij wint wel eens vaker een proloog en deze afstand ligt hem wel. Misschien nog wel meer dan Tom Dumoulin.”